Louis Stiller on 28 Jul 2000 08:28:11 -0000 |
[Date Prev] [Date Next] [Thread Prev] [Thread Next] [Date Index] [Thread Index]
[Nettime-nl] Stilte, het genie schrijft |
Over schrijven, opleiden en drogredenen De moderne tijd bouwt vele nieuwe rituelen - metronoomtikken om onze tijd in overzichtelijke stukken in te delen. Elke zondag in de file voor de Bijenkorf, in maart het getrek aan de decorstukken van het Boekenbal en elke twee jaar in de zomer een oranjegolf, gevolgd door een teleurgesteld zwijgen. Om de vier jaar volgt een ander pijnlijk ritueel, als in de lente de Raad voor Cultuur zijn advies aan de Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen stuurt. De gevolgen laten zich telkens raden: symfonie-orkesten protesteren luid, dans-company’s beklimmen de barricaden en toneelgezelschappen staken hun voorstellingen. Het zijn rituelen, omdat ze min of meer voorspelbaar zijn. Maar daarom zijn ze nog niet minder noodzakelijk. Want natuurlijk wil niemand zijn zorgvuldig opgebouwde oeuvre, publiek en cultuur verloren zien gaan middels een adviesrapport van 38 pagina’s. Daarbij weet iedere culturele organisatie dat een dergelijk advies niet meer is dan dat: een aanbeveling. Wat de staatssecretaris en de minister uiteindelijk beslissen is aan hen. Zij zullen de uiteindelijk keuze moeten maken, en daarin een balans zien te vinden tussen vernieuwen en behouden, tussen erbij en eraf. Het probleem daarbij is dat de staat in sommige delen van de culturele wereld een veel grotere vinger in de pap heeft, dan in de andere. Klassieke muziekbeoefening is bijvoorbeeld nauwelijks mogelijk in dit land zonder stevige overheidssteun. Animaties of striptekenen daarentegen wel. Ergens hier tussenin bevindt zich het literaire schrijven. Anders dan concertzalen ontvangen boekhandels geen financiële steun van de overheid om hun producten aan de man te brengen. Ook literaire uitgevers enkele uitzonderingen daargelaten krijgen geen subsidie om hun boeken te produceren. Aan de andere kant krijgt een aantal schrijvers via het Fonds voor de Letteren een financiële ondersteuning (en vaak jaren achtereen) en kunnen ze hun werk met subsidie laten vertalen. De rest kan voor vragen terecht bij de Stichting Schrijven in Amsterdam. En dat is het zo’n beetje, wat de overheidsondersteuning van het literaire leven in Nederland betreft uitgezonderd enkele lokale en provinciale initiatieven. Hoe anders is het bij een andere, verwante discipline, schilderen. Wie op z’n achttiende besluit kunstenaar te worden schrijft zich in bij een kunstacademie en volgt als alles goed gaat een opleiding van vier of vijf jaar. Hoewel het inschrijf- en collegegeld van een dergelijke opleiding niet gering is, worden alle kunstacademies in Nederland ondersteund door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Al jaren. Bij literair schrijven is dat niet het geval. Slechts bij de opleidingen ‘Dramaschrijven’ en ‘Docentschap literaire vorming’ aan de Hogeschool van de Kunsten in Utrecht is er een rechtstreeks lijntje naar de overheid. Alle andere opleidingen en dat zijn er inmiddels tientallen moeten het doen met cursusgelden en af en toe met lokale subsidies. En dan hebben we het alleen nog maar over de opleiding. Na die opleiding krijgt het overgrote deel van de schilders, beeldhouwers en drogenaaldetsers een startstipendium om de eerste moeilijke jaren te overbruggen. Literaire schrijvers niet. Die moeten maar vakkenvullen en kunnen hoogstens proberen hun bijstandsuitkering om te buigen tot ze in aanmerking komen voor de Wet Inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) net als alle andere beeldend kunstenaars, podiumkunstenaars, dansers en andere performers. Voor een bedrag van iets meer dan 1000 gulden heb je dan geen sollicitatieplicht. Toen ik twee jaar geleden hoofdredacteur van het tijdschrift Schrijven werd verwonderde ik me al over de vreemde verhouding tussen de verschillende kunsten, en met name tussen de beeldende en schrijvende kunsten. Ik vroeg me af wie beter uit was: de literaire wereld die zich niet hoeft te verlaten op de steun maar ook de grillen van de overheid of de beeldende kunst die zijn jonge beoefenaars in ieder geval enkele jaren in alle rust aan het vak kan laten wennen, studeren en werken. Meer nog verwonderde ik mij over de vreemde verdeling van de overheidssteun: waarom krijgt de ene kunstvorm meer steun dan de andere, waarom wordt een kunstenaar-in-de-dop door de overheid ondersteund, terwijl een beginnend literair schrijver het allemaal wat de overheid betreft, zelf moet uitzoeken. Dat dit alles geen incident is, werd onlangs weer pijnlijk duidelijk in het recente advies van de Raad voor Cultuur. Zo werd Literair Paspoort, de internationale versie van Poëziefestival Dichter aan huis, van de lijst geschrapt. Navrant, want in 1998 onderstreepte staatssecretaris Rick van der Ploeg nog het belang van Literair Paspoort, omdat het festival zou bijdragen aan zijn ideaal om van Nederland een culturele vrijhaven te maken. Anno 2000 is dat ineens anders, omdat het zich volgens de Raad voornamelijk op poëzieliefhebbers richt en niet "op bevolkingsgroepen met een gebrekkige literaire belangstelling, zoals jongeren en allochtonen". Verder werd de Nederlandse Schrijfdag van de stichting Schrijven geweerd, en ook werd besloten geen subsidie meer toe te kennen aan schrijversvakschool ‘t Colofon. En waarom? Omdat “de raad betwijfelt of het bestaan van ‘t Colofon als zodanig de kwaliteit van de Nederlandse letteren wezenlijk beïnvloedt. Zonder ‘t Colofon zou het literaire landschap er waarschijnlijk niet anders uitzien.” Een rare redenering. Vooral omdat zij niet te bewijzen valt. Want hoe weet je hoe het ‘literaire landschap’ er zonder of met ‘t Colofon er uit ziet? De vakschool is er en beïnvloedt het literaire schrijven in Nederland op welke manier dan ook. Meer kun je er niet over zeggen. Bovendien schuilt achter de afwijzing van de Raad de klassiek-romantische gedachte achter die we vaker tegenkomen: schrijven is niet te leren. Je moet gewoon talent hebben. En veel lezen, zoals critica Elsbeth Etty onlangs in ‘NRC Handelsblad’ suggereerde. Gelukkig hebben tientallen jaren didactisch onderzoek ons van dat dwaalspoor afgeleid. Schilderen leer je niet door elke dag naar het Rijksmuseum te gaan en schrijven leer je niet door de verzamelde werken van Tolstoj te lezen. Om een vak goed te leren heb je gestructureerd onderwijs nodig, onder leiding van een docent die niet alleen veel van de inhoud van zijn vak weet, maar ook van het lesgeven zelf, de didactiek. Dat geldt voor metaalbewerking evenzeer als voor literair schrijven. Alles is te leren en beter te leren, en de naïeve gedachte dat techniek en inzicht zomaar uit het niets worden overgedragen hoort eigenlijk niet meer thuis in deze tijd en deze wereld. Hoe vreemd deze Nederlandse situatie is, merk je pas als je een kijkje over de grens neemt. In Angelsaksische landen worden op elk college cursussen creative writing aangeboden cursussen die in de VS literaire sterren als Bret Easton Ellis en Donna Tartt hebben opgeleverd. Maar er zijn ook andere manieren om literair schrijven te stimuleren. Niet lang geleden was ik in Dublin op bezoek bij het Irish Writers’ Centre een door de Ierse overheid gesubsidieerd schrijfcentrum, waar cursussen en workshops worden gegeven en vrijwel elke avond lezingen en boekpresentaties plaatsvinden. Bovendien kunnen Ierse schrijvers in het fraaie negentiende-eeuwse gebouw computers en schrijfruimte reserveren, informatie inwinnen over rechten en subsidies en lid worden van de schrijversvakbond. Alles ineen, alles ondersteund door de overheid, en alles zonder het gesputter en gesplinter dat in Nederland zo gebruikelijk is. Op de een of andere manier is er een onzichtbare maar loeizware lobby in ons land op gang gekomen die blijft volhouden dat je het als literair schrijver helemaal alleen moet doen. Hulp van buiten is uitgesloten. En bij voorbaat verdacht. De achterliggende gedachte lijkt te zijn dat de Nederlandse literatuur al goed genoeg is. Want wat zegt de Raad voor Cultuur? “In tegenstelling tot de situatie in andere kunstdisciplines, (is) de kwaliteit van de letteren in beginsel niet afhankelijk van het bestaan van een vakopleiding.” Met die kwaliteit zelf is verder niets aan de hand, zo lijkt de Raad te suggereren. Onze vaderlandse literatuur zit stevig in het zadel. Dit lijkt me een typisch voorbeeld van zelfoverschatting. Onze literatuur is weliswaar de laatste jaren flink in de lift, door successen in Duitsland, op de Frankfurter Buchmesse en een juichende bespreking van Harry Mulisch’ De ontdekking van de hemel in de New York Times, maar nog steeds is er weinig om echt trots op te zijn. Geen Nobelprijswinnaars anders dan alle ons omringende taalgebieden en geen plaats in de millenniumlijstjes en andere tophonderden van gezaghebbende buitenlandse tijdschriften en kranten. Dit lijkt wellicht allemaal een beetje flauw, maar het lijkt er op dat de Nederlandse literatuur voornamelijk kampioen is in eigen land. Of ze voldoende kwaliteit heeft, zoals velen menen (bijvoorbeeld onlangs critica Aleid Truijens in de Volkskrant-bijlage Cicero), valt daarom nog te bezien. Dat het ook anders kan bewijzen Nederlandse designers, schilders en mode-ontwerpers. Die hebben al jaren een grote naam zowel hier als daar. Maar die kunstsoorten hebben dan ook een keur aan door de overheid ondersteunde scholen en vakopleidingen tot hun beschikking al tientallen jaren. En hoeven zich niet bij elke metronoomtik van de Raad voor Cultuur teweer te stellen tegen negentiende-eeuwse gedachten. Bovendien en misschien wel mede daardoor zijn de beoefenaren en critici niet allemaal behept met het idee dat kunst zomaar moet ontstaan en groeien. Eenzaamheid is daar een welgekozen positie anders dan bij het literaire schrijven. Louis Stiller Tijdschrift Schrijven www.schrijven.org ______________________________________________________ * Verspreid via nettime-nl. Commercieel gebruik niet * toegestaan zonder toestemming. <nettime-nl> is een * open en ongemodereerde mailinglist over net-kritiek. * Meer info, archief & anderstalige edities: * http://www.nettime.org/. * Contact: Menno Grootveld (rabotnik@xs4all.nl).