van der Zwan on Sun, 2 Dec 2001 01:51:02 +0100 (CET) |
[Date Prev] [Date Next] [Thread Prev] [Thread Next] [Date Index] [Thread Index]
[Nettime-nl] Och, de hofmeester is niet onmooglijk Een. |
En ik denk, dat is maar goed ook; Want kende de man die pijn, Hoe zou hij nog voor de betrekking Van hofmeester bruikbaar zijn? - “Vaarwel!” ruischt het van de verschansing Naar het langzaam wegblauwend strand, “Vaarwel! mijn diepverbasterd, En toch mijn vaderland! Wat al waatren rolden grimmig Uw vernederde terpen voorbij, Sinds in eigen taal uw kindren Konden zeggen “wij, Friezen, zijn vrij!” Naar ploeg en koestal vluchtte Uw taal, eenmaal Holland's schrik, Om uw steden te zien verzinken In allerlei vreemde kwik. Uw adel ligt op sterven; Dat prachtig, koppig ras, Dat, om voor een koning te buigen, Te stijf eens van knieën was. En begraven zijn ze op een paar na Uw dochters van edel bloed Met het oorijzer om den schedel En de schaatsen onder den voet. Friesche jonkers solliciteeren Om een postjen als ambtenaar En nemen zich tot vrouwen Friezinnen - met los haar!” Een ontzaglijk-hoonende tandknars Bezegelt het slotakkoord, En “help!” gilt de man aan het stuurrad, “Een passagier overboord!” Te laat! de poëet is verdwenen In de diepte van 't dansend meer. Slechts zijn pet vindt men acht dagen later Op de kust van Wieringen weer. II In overoude tijden, Toen men nog geen stoomboten had, Lag er halfweg tusschen Enkhuizen En Staavren een bloeiende stad. Haar koene schippers brachten Haar schatten van heinde en veer, En onder haar kooplui telde Zij meer dan één millionair.