Jos de Mul on Sat, 9 Jan 1999 00:07:28 +0100 (CET) |
[Date Prev] [Date Next] [Thread Prev] [Thread Next] [Date Index] [Thread Index]
nettime-nl: Heb het noodlot lief! |
HEB HET NOODLOT LIEF!
‘Er is zoveel morgenrood dat nog nooit geschenen heeft’
Jos de Mul
‘Met dit boek begint mijn kruistocht tegen de moraal’. Met deze woorden
blikt Friedrich Nietzsche in zijn in 1888 geschreven autobiografie terug
op zijn zeven jaar eerder gepubliceerde boek Morgenröthe. Gedanken
über die moralischen Vorurtheile. Of het beginpunt werkelijk in Morgenrood
ligt, valt te betwisten. Nietzsche gaat in dit boek verder op de weg van
de radicale cultuurkritiek die hij met Menselijk, al te menselijk. Een
boek voor vrije geesten (1876) had ingeslagen. Dat de beschouwingen in
Morgenrood het karakter van een kruistocht hebben, kan echter moeilijk
worden betwist. Niet alleen de moraal, maar ook de religie en de kunst
worden in dit werk door Nietzsche aan de schandpaal genageld. Het zijn
voor hem gestalten van het nihilisme dat de Europese cultuur reeds gedurende
vele eeuwen teistert.
De methode die Nietzsche gebruikt is de historische en psychologische
analyse. ‘In dit boek’, zo schrijft de hij in het later toegevoegde voorwoord,
‘vindt men een ‘onderaardse’ aan het werk, iemand die boort, graaft, ondergraaft’.
Nietzsche zet voortdurend vraagtekens bij de vanzelfsprekendheid van de
moraal. Morele gevoelens zijn niets anders dan de voorkeuren en antipathieën
die we van onze voorouders hebben geërfd: “De inspiratie, die uit
het gevoel ontspringt, is het kleinkind van een oordeel – dat dikwijls
fout is! - en in elk geval niet van je eigen oordeel! Op het eigen
gevoel vertrouwen – dat betekent aan zijn grootvader en grootmoeder en
hun grootouders meer gehoor schenken dan aan de goden in ons: aan onze
rede en aan onze eigen ervaring’. Maar ook op deze goden kan men allerminst
blindvaren. Vooruitlopend op Freuds psychoanalyse legt Nietzsche de onbewuste,
vaak gecamoufleerde driften, drijfveren en mechanismen bloot die aan morele
gevoelens en gedragingen ten grondslag liggen. Deze lage herkomst plaatst
morele idealen in een ontluisterend licht. Zo wordt bijvoorbeeld het medelijden
door Nietzsche geïnterpreteerd als een gebrek aan achting voor de
ander: ‘Medelijden bewijzen betekent zoveel als verachten: een verachtelijk
wezen wil men niet zien lijden, het verschaft geen genot’. Onvermoeibaar
legt Nietzsche 575 aforismen lang de amorele grondslag van onze morele
gevoelens en handelingen bloot. Aforisme 97, waarmee het tweede van de
vijf delen van Morgenrood begint, kan als een samenvatting van Nietzsches
moraalkritiek worden gelezen: ‘Men wordt moreel, - niet omdat men moreel
is! De onderwerping aan de moraal kan slaafs of ijdel of zelfzuchtig of
berustend of bot-dweperig of gedachteloos of een daad van wanhoop zijn,
net als de onderwerping aan een vorst: op zich is zij niets moreels’.
Hoewel Nietzsche in Morgenrood herhaaldelijk koketteert met het immorele
karakter van zijn filosofie, keert hij zich toch niet tegen de moraal als
zodanig: ‘Ik ontken niet, zoals vanzelf spreekt – ervan uitgaande dat ik
niet gek ben – dat veel handelingen die onzedelijk heten, vermeden en tegengegaan
dienen te worden; evenmin dat vele die zedelijk heten gedaan en bevorderd
moeten worden, - maar ik bedoel: zowel het een als het ander op andere
gronden dan dusver.’ Zoals de titel al suggereert, belooft Morgenrood de
weg vrij te maken voor een radicaal andere grondslag voor de moraal. In
dit opzicht vormt het boek de opmaat voor Nietzsches gehele latere filosofie,
waarvan we alle thema’s reeds in embryonale vorm aantreffen: de dood van
God, de wil tot macht, de affirmatie van het lot, de Eeuwige Terugkeer
van het gelijke en de Übermensch. In dit licht bezien is het dus niet
zo gek dat Nietzsche Morgenrood retrospectief als een beginpunt aanduidt.
Bovendien is dit het eerste boek dat hij schreef nadat hij in 1879, gedwongen
door ernstige gezondheidsklachten - Nietzsche leed aan niet-aflatende aanvallen
van heftige hoofdpijn en ernstige oogklachten -, zijn professoraat klassieke
filologie in Basel had neergelegd. Hij was in 1869, nauwelijks vijfentwintig
jaar oud, op voorspraak van zijn leermeester Ritschl op die leerstoel benoemd,
maar hij had zich met de publicatie van zijn briljante, maar in veel opzichten
onwetenschappelijke eersteling, De geboorte van de tragedie (1872), geheel
buiten de filologische gemeenschap geplaatst. Het bescheiden buitengewone
pensioen dat Nietzsche bij zijn wel erg vervroegde uittreding ontving (hij
was nog maar vijfendertig jaar oud), stelde hem in staat zijn eigenlijke
roeping als filosoof te volgen. Niet meer gebonden aan een vaste verblijfplaats
en voortdurend op zoek naar een voor zijn wankele gezondheid heilzaam klimaat,
zwierf hij vanaf 1879 tot aan zijn geestelijke instorting in 1889 langs
de kusten van Italië en Zuid-Frankrijk en door het hooggebergte van
Zwitserland. Morgenrood is het eerste van een hele reeks filosofische en
stilistische meesterwerken die ontstaan in de ’dakkamertjeseenzaamheid’
die deze tien jaar kenmerken. Hij schrijft het in zijn tijdelijke
woning in Genua, zonder kachel, ‘in het aangezicht van de dood en temidden
van een ongelooflijke ontbering en vereenzaming’. Die eenzaamheid werd
niet alleen veroorzaakt doordat de afwezigheid van zijn vrienden, maar
ook door het feit dat hij in deze periode op radicale wijze breekt met
de filosoof en de kunstenaar die hem nog met de traditie verbonden: Schopenhauer
en Wagner.
In De geboorte van de tragedie staat Nietzsche nog onder sterke invloed
van de metafysica van Schopenhauer. In dit werk, naar eigen zeggen ‘de
bekentenis van een romanticus’, probeert hij het alledaagse bestaan van
zijn sluier te ontdoen teneinde de werkelijkheid achter de verschijnselen
te onthullen. Zelfverzekerd poneert hij dat uitsluitend de kunst toegang
tot deze metafysische werkelijkheid biedt. De klassiek opgeleide Nietzsche
heeft daarbij in het bijzonder de Griekse tragedie op het oog, die volgens
hem inzicht biedt in het eeuwige ontstaan en vergaan dat alle leven kenmerkt.
Volgens Nietzsche is deze tragische cultuur evenwel slechts een kortstondig
hoogtepunt geweest in de Europese cultuur. Met Socrates en Plato is de
Europese cultuur in de greep gekomen van de ‘theoretische mens’, die met
behulp van begrippen als het Ware, het Goede en het Schone tegenover de
voortdurend veranderende werkelijkheid de illusie van een onveranderlijke
wereld plaatst. Een illusie, die door het Christendom – in de woorden van
de latere Nietzsche ‘platonisme voor het volk’ - is overgenomen in de voorstelling
van een eeuwig hiernamaals. Nietzsche eindigt De Geboorte van de tragedie
echter onverwacht hoopvol. In een uitbundige lofzang op de muziek van Wagner
spreekt hij zijn verwachting uit dat de door Wagner getoonzette Germaanse
mythologie tot een hergeboorte van tragische cultuur zal leiden.
Tegen de achtergrond van deze romantische ‘artiesten-metafysica’
maken de volgende drie boeken van Nietzsche –Menselijk, al te menselijk,
Morgenrood en De vrolijke wetenschap (1882-86) - de indruk van een
radicale breuk. Nietzsche poseert in deze werken als een Verlichtingsfilosoof,
die, door rede en wetenschap geleid, afrekent met alle morele, religieuze
en artistieke vooroordelen en idealen. En ook het metafysische geloof in
een wereld achter de verschijnselen moet het nu ontgelden. Tegenover alle
‘achterwereldlingen’ stelt Nietzsche er niets buiten het hier en nu bestaat.
Hoewel Nietzsche in deze wel als ‘positivistisch’ aangeduide periode afrekent
met zijn vroegere leermeesters, blijft hij daarbij trouw aan de levensfilosofische
intuïtie uit zijn vroege werk dat ‘nut en nadeel voor het leven’ de
laatste toetsteen is bij de beoordeling van het menselijk denken en handelen.
Wanneer hij zich in Morgenrood afzet tegen de metafysica en de kunst is
dat omdat zij in zijn ogen niet minder dan de christelijke moraal het leven
in het hier en nu verloochenen ten gunste van de illusie van een andere,
betere wereld. In die verloochening is volgens Nietzsche de kern van het
nihilisme van de westerse cultuur gelegen.
De nieuwe moraal die Morgenrood aankondigt, is er een die zonder enige
reserve het leven affirmeert. Nietzsche wil het lot niet alleen accepteren,
maar onvoorwaardelijk liefhebben! Het uitgangspunt van zijn nieuwe moraal
luidt: leef zo dat je zou willen dat dit leven zich tot in het oneindige
herhaalt. Wie daartoe in staat is, verdient de naam van Übermensch.
Deze ‘mens voorbij de mens’ is geen slaaf van overgeleverde zeden,
maar schept zijn eigen waarden. Wie vanuit een dergelijke ‘herenmoraal’
goed doet, doet dat niet uit een ingeprent plichtsbesef of op basis van
een heimelijke minachting voor de ander, maar uit geestelijke overvloed.
Zoals een levensfilosoof betaamt, heeft Nietzsche geprobeerd deze nieuwe
moraal ook zelf in praktijk te brengen. Morgenrood getuigt van Nietzsches
vermetele pogingen zijn niet aflatende pijn en eenzaamheid te affirmeren.
Hij bejubelt ze als ‘onuitsprekelijke prikkels die machtig genoeg zijn
om aan alle verlokkingen tot zelfmoord het hoofd te bieden en het verder
leven de lijdende als hoogst begerenswaardig te doen voorkomen’. Dat Nietzsche
in staat was uit overvloed te schenken, bewijzen de meesterwerken die hij
op zijn dooltocht de wereld instuurde. De vaak wanhopige ondertoon van
deze geschriften is echter een indicatie van de inderdaad bovenmenselijke
inspanning die deze nieuwe moraal vergt. En is Nietzsches geestelijke instorting
niet het ultieme bewijs van de onmogelijkheid de door hem gestelde opgave
te realiseren? Hij heeft er zelf overigens weinig twijfel over laten bestaan
dat de poging van een individu of een cultuur het nihilisme te boven te
komen en een nieuwe gezondheid te bereiken een uiterst risicovolle onderneming
is. Maar Nietzsche was er de persoon niet naar zich bij menselijke, al
te menselijke beperkingen neer te leggen.
Dat Nietzsches briljante bespiegelingen over de moraal de lezer zo
veel te denken geven, kan niet los worden gezien van het weinig systematische
karakter van zijn filosofie. Morgenrood bestaat, zoals de meeste van Nietzsches
boeken, uit een losjes geordende verzameling aforismen en bespiegelingen
die, zoals de toppen van een ijsberg, een groter geheel suggereren maar
niet tonen. Om die reden vormen ze een uitdaging voor interpreten. Nietzsche
zelf presenteert in de Genealogie van de moraal (1884-6), dat bij wijze
van uitzondering uit drie langere essays bestaat, het derde daarvan als
de uitleg van een enkel aforisme uit Aldus sprak Zarathoestra (1983-5).
De Leuvense filosoof Samuel IJsseling treedt in zijn nieuwe bundel Drie
godinnen in Nietzsches voetspoor door het derde essays te presenteren als
de uitleg van een enkel aforisme uit Morgenrood. IJsselings elegante
schets van de geschiedenis van de begrippen ‘noodlot’ en ‘toeval’ in de
westerse cultuur plaatst dit aforisme over de Griekse schikgodin Moira
in een bredere context en maakt het daardoor voor de niet-filosofisch geschoolde
lezer veel begrijpelijker.
Ook het vierde deel van Henk van Gelre’s Friedrich Nietzsche
en de bronnen van de westerse beschaving kan een welkome ondersteuning
betekenen bij de lectuur van Morgenrood. In dit afsluitende deel analyseert
de auteur de ontwikkeling van Nietzsches van 1875 tot en met 1889, waarbij
hij in het bijzonder ingaat op Nietzsches uitspraken over Socrates en Plato
als voorlopers van het Christendom. Van Gelres leesbare, maar helaas vaak
nogal wijdlopige analyse maakt duidelijk dat Nietzsches oordeel over Socrates
in Morgenrood bijzonder ambivalent is. Hoewel Nietzsche de ‘theoretische
mens’ Socrates verwijt de tragische cultuur te hebben vernietigd, identificeert
hij zich tegelijkertijd met deze sterke persoonlijkheid die een radicale
wending in de westerse cultuur teweegbracht. Dat Nietzsche zich in zijn
positivistische periode niet beperkte tot een dialoog met denkers uit de
klassieke oudheid, maakt Arnout Hostens in Friedrich Nietzsche – kind van
zijn tijd duidelijk. Aan de hand van Nietzsches geschriften en nagelaten
aantekeningen uit de periode rondom Morgenrood toont de auteur aan dat
Nietzsche diverse ontwikkelingen in de natuurwetenschappen van zijn tijd
nauwlettend volgde. Hostens ‘genealogie’ maakt duidelijk dat Nietzsches
fundamentele intuïties niet uit de lucht kwamen vallen, maar in belangrijke
mate werden geïnspireerd door de biologie en fysiologie van
zijn tijd.
Hoewel de genoemde studies Nietzsches werk verhelderen, kunnen ze de
fundamentele meerduidigheid ervan niet wegnemen. Daarvoor bevat Nietzsches
werk teveel tegenspraken. Deze kunnen niet volledig worden verklaard als
inconsequenties of als het resultaat van ontwikkelingen in zijn denken.
Nietzsche was in zijn zoektocht naar een nieuwe moraal een experimenteel
denker die uiteenlopende wegen exploreerde. De uitkomsten van de verschillende
denkexperimenten blijken vaak onverenigbaar te zijn. Waar hij zijn herenmoraal
in het ene aforisme verbindt met pluralisme en pacifisme, daar loopt deze
in het volgende uit op een ongegeneerde verheerlijking van oorlog en geweld.
Dit tegenstrijdige karakter heeft gemaakt dat uiteenlopende filosofen en
stromingen zich, niet zelden op basis van een selectieve en eenzijdige
lectuur, op Nietzsche hebben kunnen beroepen. Zo hebben zowel nationaal-socialisten
als uitgesproken anti-fascistische denkers als Deleuze en Derrida getracht
Nietzsche in te lijven.
Taureck onderneemt in zijn onlangs vertaalde studie over Nietzsche
en het fascisme een boeiende poging de balans van Nietzsches politieke
erfenis op te maken zonder in de valkuil van een reducerende lectuur te
vallen. Hij toont op overtuigende wijze aan dat er in Nietzsches politieke
denken op zijn minst twee zielen woonden. In combinatie met de weergaloze
retoriek maakt dit Nietzsche tot een gevaarlijke denker. Taureck betoogt
dat zelfs een integer antifascist als Deleuze niet ongevoelig is gebleken
voor de bekoring van Nietzsches hyperpolitieke fantasieën van macht,
heerschappij en oorlog.
Paul Valery heeft ooit opgemerkt dat Nietzsche geen geestelijk voedsel
is, maar een stimulerend middel. De waarheid is eerder dat Nietzsche beide
is. Voor wie sterk genoeg is om zich niet geheel over te geven aan stimulerende
middelen, vormt het oeuvre van Nietzsche een buitengewoon inspirerende
voedselbron. Daarom is het toe te juichen dat De Arbeiderspers behalve
Morgenrood ook de andere fraaie vertalingen van Pé Hawinkels (en
die van Thomas Graftdijk) opnieuw op de markt brengt in een herziene en
van een notenapparaat en nawoord voorziene editie. Samen met twee
nieuwe vertalingen zijn daarmee de belangrijkste werken van Nietzsche –
op Aldus sprak Zaratoestra na – nu in één reeks vertalingen
voorhanden. Gezien het onsystematische karakter van Nietzsches werk is
het alleen te betreuren dat er niet voor gekozen is ook een zaken- en personenindex
op te nemen. In het geval van Nietzsche zijn dat de aangewezen middelen
om indigestie te voorkomen.
Friedrich Nietzsche: Morgenrood. Vertaald door Pé Hawinkels. Herzien door Michel van Nieuwstadt. Uitgeverij De Arbeiderspers; 368 pagina’s; f ?? . ISBN 90 295 3505 9
Henk van Gelre: De ontwikkeling van Nietzsches denken in de jaren 1875/76-1889. Friedrich Nietzsche en de bronnen van de westerse beschaving IV. Uitgeverij Damon; 430 pagina’s; f 39,90. ISBN 90 5573 252 4
Arnaut Hostens: Friedrich Nietzsche – kind van zijn tijd. De vrije geest en de natuurwetenschappen. Uitgeverij Agora; 198 pagina’s; f ??. ISBN 90 391 0757 2
Bernhard H.F. Taureck: Nietzsche en het fascisme. Vertaald door P. Hijmans. Uitgeverij Damon; 220 pagina’s; f ??. ISBN 90 5573 442 X
Samuel IJsseling: Drie Godinnen. Mnemosyne. Demeter. Moira. Uitgeverij
Boom; 88 pagina’s; f 29,50. ISBN 90 5352472 X.
begin:vcard n:Mul;Jos de tel;fax:00-31-10-2120448 tel;home:00-31-24-3584657 tel;work:00-31-10-4088998 x-mozilla-html:TRUE org:EUR-FdW version:2.1 email;internet:josdemul@molyvos.net adr;quoted-printable:;;Burgermeester Oudlaan 950-952=0D=0APostbus 1738 ;3000 DR Rotterdam;;;The Netherlands x-mozilla-cpt:;11600 fn:Mul, Jos de end:vcard